Psalms 140
1Een psalm van David, voor den opperzangmeester. [140:2] Red mij, Heere! van den kwaden mens; behoed mij voor den man alles gewelds; ▼ , ▼▼ van den kwaden Eenigen verstaan hier door den kwaden mens Doëg, anderen Saul. Anderen stellen hier: de kwade mensen; te weten, die David vijandelijk vervolgden, gelijk vs.3.
,
▼ 2[140:3] Die veel kwaads in het hart denken, allen dag samenkomen om te oorlogen. ▼▼ Die veel De zin is: Die mij zoeken te onderdrukken, niet alleen met geweld, maar ook door listen en praktijken.
,
▼▼ kwaads in Hebr. kwaden.
3[140:4] Zij scherpen hun tong, als een slang; heet addervergift is onder hun lippen. Sela. ▼
,
▼▼ heet addervergift Versta hier, zodanige adders, die haar vergif ver uitschieten kunnen.
4[140:5] Bewaar mij, Heere! van de handen des goddelozen; behoed mij van den man alles gewelds; van hen, die mijn voeten denken weg te stoten. ▼▼ van den man Zie boven vs.2.
,
▼▼ mijn voeten Of, mijne treden, of gangen; te weten, opdat ik zou vallen.
5[140:6] De hovaardigen hebben mij een strik verborgen, en koorden; zij hebben een net uitgespreid aan de zijde des wegs; valstrikken hebben zij mij gezet. Sela. ▼▼ aan de zijde Hebr. aan de hand van het spoor; dat is, van het pad; namelijk, hetwelk zij weten dat ik pleeg te gaan.
6[140:7] Ik heb tot den Heere gezegd: Gij zijt mijn God; neem ter ore, o Heere! de stem mijner smekingen. 7[140:8] Heere, Heere, Sterkte mijns heils! Gij hebt mijn hoofd bedekt ten dage der wapening. ▼▼ Sterkte mijns Dat is, mijn sterk heil, mijn sterkte verlosser, die de macht heeft mij te helpen en te verlossen.
,
▼▼ Gij hebt mijn Dat is, Gij hebt mij bewaard voor alle gevaren en zwarigheden, mijn hoofd als met een stormhoed of schild bedekkende.
,
▼▼ wapening Dat is, des gevechts, of des strijds.
8[140:9] Geef, Heere! de begeerten des goddelozen niet; bevorder zijn kwaad voornemen niet; zij zouden zich verheffen. Sela. ▼▼ Geef, HEERE Dat is, geeft den goddeloze niet hetgeen hij begeert; te weten, dien goddeloze, die mij zoekt om te brengen.
,
▼ 9[140:10] Aangaande het hoofd dergenen, die mij omringen, de overlast hunner lippen overdekke hen. ▼
,
▼▼ de overlast Te weten, de overlast, of de moeite die het voorzeide hoofd, met degenen die mij omringen, mij met hun kwade tongen aandoen.
10[140:11] Vurige kolen moeten op hen geschud worden ; Hij doe hen vallen in het vuur, in diepe kuilen, dat zij niet weder opstaan. ▼▼ Vurige kolen Dat is, het vuur van den hemel, gelijk op Sodom en Gomorra, tot hun uitroeiing.
,
▼▼ Hij doe hen Te weten, God.
,
▼▼ vuur, Te weten, in het helse vuur.
,
▼▼ in diepe Dat is, in zware pijnen en ellenden.
11[140:12] Een man van kwade tong zal op de aarde niet bevestigd worden; een boos man des gewelds, dien zal men jagen, totdat hij geheel verdreven is. ▼
,
▼▼ een boos man Anders: een man des gewelds is boos.
,
▼▼ zal men jagen, Dat is, hij zal eindelijk door zijn eigen boosheid en kwade daden in het verdriet callen, gelijk een wild dat gejaagd wordt, nadat hij hier en daar gelopen heeft, eindelijk ten verderve komt.
,
▼▼ totdat hij Hebr. tot nederstotingen, of verdrijvingen.
12[140:13] Ik weet, dat de Heere de rechtzaak des ellendigen, en het recht der nooddruftigen zal uitvoeren. ▼ 13[140:14] Gewisselijk, de rechtvaardigen zullen Uw Naam loven; de oprechten zullen voor Uw aangezicht blijven.
Copyright information for
DutSVVA